lotvine.pages.dev
Hoe eindig je een werkstuk
Cbr auto praktijk wachttijd
Wat kan een wiskundige doen
Wat betekent resides
Wij schelden verleden tijd
onbepaalde wijs.
1
tegenwoordig (o.t.t.).
2
verleden (o.v.t.).
3
toekomend (o.t.t.t.).
4
Voltooid verleden tijd (vvt) ik had gescholden. jij had gescholden. hij had gescholden. wij hadden gescholden. jullie hadden gescholden. zij hadden gescholden. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) ik zal schelden.
5
wij, we: jullie: zij, ze: tegenwoordig: scheld: scheldt: scheldt: scheldt: scheldt: schelden: schelden: schelden: verleden: schold: schold: schold: scholdt: schold: scholden: scholden: scholden: toekomend: zal schelden: zult/zal schelden: zult/zal schelden: zult schelden: zal schelden: zullen schelden: zullen schelden: zullen schelden.
6
'schelden' conjugation - Dutch verbs conjugated in all tenses with the verb conjugator.
7
Voltooid verleden tijd (vvt) ik had gescheld. jij had gescheld. hij had gescheld. wij hadden gescheld. jullie hadden gescheld. zij hadden gescheld. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) ik zal schellen.
8
NL: schelden; U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`. Voltooid deelwoord: gescholden: Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ik scheld jij scheldt hij scheldt wij schelden jullie schelden zij schelden: Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ik heb gescholden jij hebt gescholden hij heeft gescholden wij hebben gescholden.
9
Verleden tijd van schelden. Ik schold. Jij/U schold. Hij/Zij/Het schold. Wij scholden. Jullie scholden. Zij scholden. hij scheldt mij uit
10